In de naad tussen willen weten en geloven zit een hoop poëzie, concludeert AN OLAERTS bij het verhaal over de driemaster Belgica, die 125 jaar geleden vastliep in het ijs van de Zuidpool. 

Nooit eerder was iemand op Antarctica geweest. Op wereldkaarten stond onderaan wel wat getekend: Terra Incognita, een onbekend Zuidland, iets dat de aardbol in evenwicht hield. 

Kapitein James Cook kwam een keer dichtbij de waarheid. In 1772 zeilde hij om de aarde. Pakken en pakken ijs zag hij. In zijn notities schreef hij dat het Arctische continent even onbereikbaar als nutteloos was. Finito. Het kon niemand wat schelen, zeker in België niet. Daar draaide alles om wat er te roven viel in Congo. Het kon de koning niet verdommen dat een jonge zeekapitein, nota bene uit Hasselt, met een boot naar Antarctica wilde. 

In 1894 vertelde de genaamde Adrien de Gerlache over zijn plan om de zuidpool te verkennen, 15.000 kilometer verder, een ijskoud niemandsland in. Gek! Onnozel! En veel te voortvarend! Maar tutut, hij ging toch, op zoek naar de naad tussen willen weten en geloven. 

Als je voortdurend genoegen neemt met wat er is, geraak je écht nergens

Tegenwoordig heeft De Gerlache zijn eigen zeestraat, een kanaal van 200 kilometer. Eén van de mooiste gebieden van Antarctica, zo wordt vandaag getoeterd voor toeristen. De zuidpool is geen kwestie meer van durven. Je moet gewoon betalen en met je kont in Goretex op het dek gaan staan. Maar in de expositie Naar Antarctica in het MAS in Antwerpen is de poëzie van de poolreizigers onaangetast. Het is zo romantisch, compleet met verwondering en donkere ellende. Mindere avonturiers zoals ik putten dapper troost uit deze tentoonstelling. Als je voortdurend genoegen neemt met wat er is, geraak je écht nergens. 

Neem nu Leonie Osterrieth. De uitnodiging van haar benefiet ligt onder glas te kijk. Op donderdag 12 augustus 1897 organiseerde ze in het park van Antwerpen een gemaskerd bal, van 6 tot 11 uur ‘s avonds, ten voordele van de poolexpeditie van De Gerlache. Wat bezielde het mens? Ze was de rijke weduwe van een Duitse groothandelaar in dierenvellen, richtte salons in voor kunstenaars en ontdekkingsreizigers. Om de poolreis naar het zuiden te bekostigen bedacht ze feestjes, vuurwerk en wielerwedstrijden. In zilvergelatine portretten zien haar rokken er dik en duur uit. Ze heeft opgestoken haar. Haar handschrift is leesbaar en beheerst, maar haar dromen waren zonder twijfel jongensachtig. 

De bemanning van de Belgica op het ijs van Antarctica, 1898. foto-archief Emil Racovita

Met het ingezamelde geld kocht Adrien de Gerlache in Noorwegen een tweedehands walvisvaarder. Die liet hij ombouwen tot expeditieschip. De naam veranderde hij van Patria in Belgica. In het MAS staat een Belgica op schaal met een wirwar van draadjes, drie masten en een bleeksatijnen Belgisch vlagje. Hoe heerlijk is het om te merken dat verkleiningen je verbeelding aanjagen. Kleiner wordt je inzicht groter. Een slaapkamer met kussentjes in twee helften van een walnoot of een boot met ontdekkingsreizigers op de vensterbank lokken je binnen in een ander leven. >>

Advertentie

Het moet flink gestonken hebben in die kajuiten. Iedereen had gezwollen voeten. Niemand vond de visballetjes lekker. Scheepskat nr. 2 ging ook dood. Wiencke (nu een eiland op Antarctica) verdween levend in een kwaaie golf. Er was ruzie. Er werd gezopen. En het schoot niet op. Op een miniatuurbootje is het aandoenlijk. Kleine ontsnappingsroute is het, comfortabeler dan de echte.

Het kraaiennest van de Belgica maakt grotere indruk. De houten ton hing in de top van hoogste mast. Hier werden hopeloze wachten opgetrokken. Radar, sonar, satellieten, allemaal niks. Om destijds wat te zien, moest je in de meedogenloze kou staren. In het kraaiennest scharnierde een koperen zeekijker. De glazen bol van de Engelse lens pinkelt in het licht van de scenografie. Gezellig in het MAS. Bijtend in de poolwind. Om niet vast te vriezen hing er een lap stof om het vizier. En toen viel de lamp uit.

Henri Somers, hoofdmechanieker van de Belgica. foto Museum Amundsens Hjem Oslo

Op 17 mei 1898 begon de poolnacht op Antarctica. Zeventig dagen geen zon meer boven de horizon. Het ijs hield de Belgica maandenlang vast als een vuist. De winter duurde eindeloos. Frederick Cook, scheepsarts, stelde ziekelijke zwaarmoedigheid vast, scheurbuik, schurft en algehele miserie. Hij beval tot pinguïnvlees met saus van bloed en levertraan. De enige die het lekker vond was Roald Amundsen. Hij kreeg de medaille van de Orde van de Pinguïn. Op de expo hangt een lint met de geribbelde bodem van een etensblik. Lachen om helden is een verzet waar je niet zonder kan, zeker niet in hoge nood, op de rand van niet meer weten of geloven.

Maar goed, de bemanning hield stand, zaagde ijs en vrijheid langs de flanken van het schip, en ging verder met wetenschappelijke proeven. Er waren magnetische metingen, stalen van de zee, poolgras onder de microscoop, twee garnalen op sterk water. Ze zitten in een zwart glazen buisje. Ik kijk me de ogen uit de kop. En dan is er nog het papiertje met een stippeltje van niks. Het is de arctische dansmug, het grootste landdier op de zuidpool, ook meegenomen op de Belgica. 

Op 5 november 1898 gleed het schip de haven van Antwerpen terug binnen, met een schat aan nieuwe ontdekkingen, plus de lenzen en de glazen platen van dokter Cook. Hij maakte foto’s van de poolreis, in bevroren maanlicht met een ellenlange sluitertijd. Officieel hebben de ijsbergen leven noch kleur, maar in de beelden van de Belgica zie je blauw, soorten wit en een avontuurlijk hart kloppen. Ik mag hopen voor altijd.

Naar Antarctica. T/m 04.11 in Museum aan de Stroom (MAS) in Antwerpen. mas.be